Adriaan Daniël Fokker (1887-1972): Musicus
tricesimoprimalis1
1. Inleiding
Ik blader door een muziekboek (H.F. 323)2 met allerhande muzikale
notities en ik vind daarin muziekvoorbeelden die het volgende
illustreren: - "Optelsommen en gespiegelden. Spiegelkringen van acht
vierklanken" (blz. 2-3); - "Met diëzes opklimmende optelakkoorden"
(blz. 4); - "Optelakkoorden met constante bovensomtonen" (blz. 4); -
"Opklimmmg met gekoppelde optelakkoorden" (blz. 5); - "Gekoppelde
spiegelingen (symmetriecentrum d')" (blz. 8); - "Stappende verminderde
septiemakkoorden" (blz. 9); - "Kringspiegelingen" (blz. 12); -
"Gelijkstandigen: tweestemmig melodisch, zonder extra binding" (blz.
12); - "Kringspiegelingen: Binnenkrans, Dubbele binding" (blz. 13); -
[Idem] "De buitenkrans, Enkele binding" (blz. 13). Hetzelfde
muziekboek bevat ook enkele composities, met intrigerende titels als:
Preludium arithmeticum (blz. 7) en Studie met altererende
akkoorden (blz. 10-11). Het boek bevat wel data, die lopen van 12 december
1969 tot 29 juli 1970, maar geen namen.
In een ander muziekboek (H.F. 322) vind ik muziekvoorbeelden
als illustratie van: - "Omspeling optelakkoorden" (blz. 26);
"Verwante symmetrische vierklanken" (blz. 27); - "Primaire vierklanken
in spiegelachttallen" (blz. 28); - "Optelakkoorden met vaste bovennoot
door het hele oktaaf heen" (blz. 29); - "Loopjes in omgeving van
optelakkoorden" (blz. 30). Ook dit muziekboek bevat composities. Ik
noem: Bagatel Allegro quasi resto (blz. 12), Preludium (blz. 19),
Tenacita - Vasthoudendheid (blz. 21-22), en Bagatel (blz. 22) en
Andante (blz. 23). Maar dit keer staat er een naam bij de composities:
"A.D. Fokker invenit".
Noch de genoemde termen zelf, noch de muzikale constructies
waarnaar ze verwijzen zal men kunnen vinden in handboeken op het
gebied van de muziekleer en de muziektheorie. De composities vindt men
evenmin vermeld in enig muzieklexicon. Wel zijn enkele ervan vermeld
onder de "Opera musica tricesimoprimalia" die A.D. Fokker opnam in de
appendix van zijn boek Neue Musik mit 31 Tönen (Düsseldorf
1966, p. 87) als zijnde van de hand van Arie de Klein, een componist
waarover verder niets bekend is.
Wat hier aan de hand is, is dat wij het muzikale gedachtenveld zijn
binnengetreden van één van de meest originele, inventieve creatieve en
produktieve muzikale denkers van deze eeuw. Ik bedoel natuurlijk Adriaan Fokker
(1887-1972), van professie natuurkundige en, van 1928 tot 1955, curator van het
Fysisch Kabinet van Teylers Stichting te Haarlem en tevens hoogleraar in de
natuurkunde namens Teylers Stichting aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Dit
artikel beoogt een korte inleiding te geven op het muzikaal werk - in
verschillende opzichten: theorie, compositie, instrumentenbouw - van deze in de
muziek terecht gekomen fysicus.
2. Adriaan Fokker en Christiaan Huygens
Hoe kon een te goeder naam en faam bekend staand natuurkundige zo
verzeild raken in de muziek? De volgende reconstructie maakt mijns
inziens een goede kans op waarheidsgetrouwheid. Belangstelling voor de
muziek was bij Adriaan Fokker altijd aanwezig geweest. Binnen zijn
natuurkundige werk had dit o.m. geleid tot een aantal bijdragen op het
gebied van de akoestiek. In 1940 verscheen het twintigste deel van de
Oeuvres complètes van de 17de-eeuwse Nederlandse natuurkundige
Christiaan Huygens (1629-1695), waarin diens
bemoeienissen met de muziek aan de orde komen. De bestudering hiervan heeft
Huygens' 20ste-eeuwse collega de stoot gegeven om zich verder, en met name
vanuit een wis- en natuurkundige standpunt, met de muziek bezig te houden.
De eerste verkenningen in de muzikale diepten leidden tot een
tweetal voordrachten in de Aula van Teylers Museum te Haarlem onder de
titel "Harmonische muziek". Ze werden op 20 en 27 december 1941
gegeven. Publicatie volgde in de Archives du Musée Teyler van 1942
(Fokker 1942).3 Ik beschouw het jaar 1942 als een totaal keerpunt
in de levensloop van Fokker. Al werd de natuurkunde nadien niet
vergeten, die muziek voerde sindsdien de boventoon. Tegelijkertijd kan
men de tekst van de lezingen van 1941 als een soort programma zien van
wat zou volgen.
Ik kan niet nalaten hier meteen een parallel met de levensloop
van Christiaan Huygens te trekken. Ook Huygens dook op een gegeven
moment in de muziek; bij hem was dat in 1661. In dit jaar formuleerde
hij de principes van zijn gehele muzikale gedachtenwereld, die ik in
de volgende vier punten wil samenvatten:
(1) Een nieuwe methode om de precieze snaarlengte (als
17de-eeuws analogon voor de toonhoogte) van tonen in
verschillende stemmingen te berekenen.
(2) De logarithmische weergave van snaarlengten,
(3) De benadering van de zgn. middentoonstemming door het
31-toons-stelsel.
(4) De betekenis van de zgn. harmonische septiem, het muzikale
interval met de frequentieverhouding 4:7.
Alles wat Huygens later over muziek gedacht en opgeschreven heeft, is
slechts een voortborduren op en uitwerken van deze hoofdpunten.
Precies dertig jaar later, in 1691, zou het tot een - kleine -
publicatie komen: de Lettre touchant
le cycle harmonique.4 Net als Huygens formuleert Fokker in
zeer korte tijd de hoofdlijnen van zijn muzikaal programma. De tekst van de
"Harmonische muziek" bevat het zaad van alles wat nog zou volgen. Ik geef als hoofdpunten:
(1) Het belang van de boventoonreeks als basis voor de
precieze intonatie van muzikale intervallen.
(2) Het belang van intervallen met een 7 in de getalsverhouding.
(3) Een aan de 18de-eeuwse wis- en natuurkundige van Zwitserse
afkomst Leonhard Euler (1707-1783)
ontleende methode om uit die zuivere intervallen van de boventoonreeks muzikale
toongeslachten, zgn. genera, te vormen.
(4) De mogelijkheid om toonhoogte te noteren met 31 stapjes in
het octaaf, en niet met slechts twaalf.
Het tweede en het vierde punt van Fokker sluiten nauw aan bij het
vierde en derde punt van Huygens.
Toen Fokker zijn lezingen over "Harmonische muziek" uitsprak,
was hij reeds 55 jaren oud. (Huygens was in 1661 32 jaar oud.) Er
zouden na 1942 nog dertig jaren van intensieve muzikale activiteit
door Fokker volgen. Het is onmogelijk in het bestek van een beknopt
artikel - korter dan de geschreven versie van de twee lezingen over
"Harmonische muziek" - ook maar enigszins recht te doen aan die dertig
jaar onafgebroken activiteit op het gebied van de muziek, de
muziektheorie, de muzikale compositie, de instrumentenbouw, en wat ik
maar gemakshalve samenvat als 'muzikaal Nederland'. In het vervolg van
dit artikel zal ik de verschillende aspecten dus alleen maar
aanstippen.
3. Muziektheorie
Ik ben begonnen met het opnoemen van enkele muziektermen, met de
bedoeling Fokkers creativiteit in dit opzicht aan te geven. Fokkers
favoriete gebied in de muziektheorie was het terrein van de
toonsystemen, een term die men op verschillende manieren kan opvatten.
In de eerste plaats als muzikaal toonsysteem, een systeem van relaties
tussen elementen, die wij 'tonen' noemen, gedefinieerd in muzikale
termen, zoals intervallen en akkoorden. Daarnaast is er een fysisch
toonsysteem. De muzikale tonen moeten tot klinken gebracht worden en
hiertoe moet aan elke toon een frequentie worden toegekend. De
relaties tussen deze frequenties worden beschreven in termen van
frequentieverhoudingen. Uiteraard zijn de twee gezichten van het
toonsysteem - het muzikale en het fysische - nauw met elkaar
verbonden. Fokker hield zich bezig met het toonsysteem in beide
opvattingen en heeft op beide gebieden een groot aantal vernieuwende
ideeën naar voren gebracht. Een lijst van zijn belangrijkste
publikaties op het gebied van de muziek is opgenomen in Appendix A.
Muzikale toonsystemen worden uitvoerig beschreven in Fokkers
eerste boek op het gebied van de muziek, getiteld Rekenkundige
bespiegeling der muziek, dat in 1945 verscheen (Fokker 1945). Hierin
vinden we, behalve een grondtoon, ook een gidstoon. Verder: volledige
akkoorden, vernauwde akkoorden, akkoorden van de derde, vierde,
vijfde, enz. graad, de exponens van een akkoord, enz. Melodieën
kunnen harmonisch (en dat kan zowel bovenharmonisch als
benedenharmonisch zijn) parallel dan wel antiparallel zijn. We vinden
beschrijvingen van toongeslachten als het Genus diatonicum, het Genus
chromaticum, het Genus enharmonicum vocale, het Genus enharmonicum
instrumentale, het Genus diatonico-chromaticum, het Genus
diatonico-enharmonicum en het Genus chromatico-enharmonicum. Op het
gebied van de opeenvolging van akkoorden zijn er congruente
transposities, harmonische translaties, slepen van akkoorden, en -
last but not least - spiegelingen. Voor een verklaring van deze
muzikale begrippen verwijs ik naar de oorspronkelijke publicatie. In
de latere geschriften van Fokker vindt men nog talloze andere nieuwe
muzikale constructen (Fokker 1947, 1949, 1964, 1966a, 1973). Ik noem
hier slechts de verschillende vormen van optelakkoorden en de
eindeloze variatie van kringspiegelingen.
In het algemeen hebben Fokkers muziektheoretische ideeën
een nogal statisch karakter, sterk op de harmonische samenklank
gericht en heel weinig op een gerichte opeenvolging van die
samenklanken. Zo komen in zijn beschouwingen veel opeenvolgingen van
gespiegelde akkoorden voor, maar die opeenvolgingen kunnen evengoed
voorwaarts als achterwaards zijn - dit in tegenstelling tot de
traditionele opvattingen in de muziektheorie waar normaal gesproken in
dit opzicht asymmetrie bestaat.
4. Stemmingsstelsels
Wanneer we het toonstelsel bekijken met het oog gericht op de fysische
realisatie, dan spreken we meestal van stemmingsstelsel. Fokker streefde
in zijn stemmingsstelsels naar een verfijning van het toonstelsel, d.w.z. naar
stelsels met meer, en vaak met véél meer dan twaalf tonen per octaaf, met de
bedoeling om meer intervallen in een zo zuiver mogelijke stemming te
realiseren. Er zijn twee manieren om deze veeltonige stemmingstelsels op te
bouwen. Elk van deze twee manieren heeft geleid tot een hoofdstroom op het
gebied van de stemmingen van muziekinstrumenten.
De ene hoofdstroom in het muzikale stemmingen-land is die van
de zuivere intonaties. Deze stelsels ontstaan wanneer men exact
zuivere intervallen op elkaar stapelt. In ons toonstelsel - dat
gebaseerd is op twee muzikale vrijheidsgraden5 (bijv. kwint en
octaaf) en tenminste drie akoestische vrijheidsgraden6 (nl. de
frequentieverhoudingen 1:2, 2:3, en 4:5, eventueel uit te breiden met
4:7, 8:11, enz.) - is het onontkoombaar dat de zuiverheid van sommige
intervallen ten koste gaat van de zuiverheid van andere intervallen.
Met andere woorden, een zuivere intonatie bevat een aantal geheel
zuivere intervallen naast een aantal zeer onzuivere. Men vindt bijv.
exact zuivere kwinten en/of grote tertsen naast ontstemde kwinten
en/of grote tertsen. Om een redelijk aantal zuivere intervallen te
verkrijgen, moet men het aantal tonen per octaaf vaak groter dan
twaalf maken. Fokkers toongeslachten, die ik vanwege de inspiratie op
Euler Euler-Fokker genera noem, zijn gebaseerd op zuivere intonaties
en bevatten soms minder dan twaalf, soms twaalf, en soms meer dan
twaalf tonen per octaaf (zie Fokker 1945, 1951).
De tweede hoofdstroom is die van de meervoudige verdelingen
(een vertaling van de Engelse term multiple divisions). Hierbij
wordt het octaaf in een bepaald aantal even grote stapjes verdeeld.
Elk aantal van deze stapjes - bijv. 24, 31, 36, 41, enz. - leidt tot
een bepaalde verzameling van tonen en intervallen. In zijn
algemeenheid kan men niets over de kwaliteit van intervallen in
meervoudige verdelingen zeggen, maar wel dat een bepaald muzikaal
interval in een bepaald systeem altijd overal hetzelfde is. Dat
betekent bijv. dat alle kwinten in een bepaald systeem even zuiver of
onzuiver zijn. Fokker ontwikkelde verschillende methoden om in de
veelheid van meervoudige verdelingen de meest bevredigende te vinden.
Een eenduidige optimale oplossing bestaat echter niet. Alles is
afhankelijk van de waarde die men hecht aan randvoorwaarden zoals het
relatieve belang van de verschillende muzikale intervallen en de
aanvaardbaarheid van gecompliceerde systemen. In het algemeen komt
men tot een voorkeur voor het 12-toons-stelsel als en een eenvoudig
systeem wenst en daarbij compromissen op het gebied van de zuiverheid
accepteert. Als men echt zuivere realisaties wenst van grote terts,
kwint én harmonische septiem dan is het 31-toonsstelsel een goede
kandidaat (Fokker 1946, 1963, 1966b).
Het is een niet geringe verdienste van Fokker geweest dat hij
beide soorten van stemmingssystemen aan elkaar gerelateerd heeft, als
het ware de twee stromen naar elkaar toe gebogen heeft. De
gedachtengang is helaas te ingewikkeld om hier weergegeven te worden;
hiervoor zie men de oorspronkelijke publicaties (Fokker 1968ab, 1969).
De naam van Fokker wordt gewoonlijk geassocieerd met het
31-toonsstelsel. Dat is niet helemaal onterecht en ook niet zonder
reden, maar men moet niet vergeten dat zijn eigenlijke uitgangspunt de
zuivere intonatie was en dat het 31-toons-stelsel voor hem een
compromis was om zuivere intonaties zo goed mogelijk praktisch te
kunnen realiseren. Het 31-toons-stelsel neemt echter een dermate grote
plaats in zijn muzikale leven in dat men hem gerust een musicus
tricesimoprimalis kan noemen, waarbij men het woord musicus moet
opvatten in de middeleeuwse betekenis: iemand die zich met muziek en
muziektheorie bezighoudt, geen cantor (zanger, d.w.z. uitvoerend
musicus).
5. Nieuwe instrumenten
Fokker was practicus genoeg om te beseffen dat zijn escapades op het gebied van
de muziektheorie en de stemmingen van muziekinstrumenten weinig zin zouden
hebben als ze niet op de een of andere manier klinkend gerealiseerd zouden
kunnen worden. Aangezien dit op de gewone piano duidelijk niet kan en het met
behulp van andere gangbare instrumenten, hoewel niet onmogelijk, toch wel zeer
bezwaarlijk blijft, lag het ontwerpen en laten bouwen van nieuwe, nog onbekende
instrumenten voor de hand. Fokkers naam zal verbonden blijven met een drietal
unieke instrumenten, waarvan er twee slechts in enkelvoud en één in viervoud
bestaat.
Fokker eerste muzikale werk leidde tot de bouw van een klein, of nog liever:
miniatuurorgeltje, met slechts twaalf witte toetsen. Het telt tien registers
die elk één van de tien Euler-Fokker genera van de derde graad weergeven. Het
werd in 1943 gebouwd door de firma Gebroeders van Leeuwen te Leiderdorp.
Aanvankelijk was het opgesteld in de Aula van Teylers Museum te Haarlem, maar
later werd het verplaatst naar de museumcollectie op de begane grond. Ik noem
dit instrument het Euler-orgel.
Het Euler-orgel biedt uiteraard maar beperkte mogelijkheden. Reeds voor het
einde van de Tweede Wereldoorlog maakte Fokker plannen voor een groter
instrument, met een volledige omvang en met een zodanige octaafverdeling dat de
beperking tot bepaalde genera zou zijn opgeheven, Met andere woorden: een
volwaardig muziekinstrument. Het instrument waar ik het nu over heb is het
grote 31-toons-orgel, gebouwd door de firma Pels te Alkmaar en in 1950
geplaatst in de rotonde boven het trappenhuis van Teylers Museum. Het heeft
twee klavieren met een omvang van vijf octaven, een pedaal met een omvang van
anderhalf octaaf, en telt zes registers, twee per klavier. Het klavierontwerp
is volgens het principe van het 'generalized keyboard' of 'regelmatig klavier'
van de 19de-eeuwse Engelse fysicus en akoesticus R.H.M. Bosanquet (1841-1912),
waarbij een bepaalde verplaatsing over het klavier steeds in hetzelfde interval
resulteert. (Bij ons gewone piano-klavier is dat niet zo: twee naast elkaar
liggende witte toetsen bijv. omspannen soms een hele, soms een halve toon.) Het
31-toons orgel werd op 15 september 1951 voor het eerst in een concert benut,
zowel solistisch als met orkestbegeleiding. Ik noem dit instrument het
Fokker-orgel.
Het Fokker-orgel heeft ook een nadeel. Het is niet verplaatsbaar. Om deze reden
werden eind jaren-60 plannen gesmeed voor een elektronisch 31-toons-instrument
van zodanige omvang dat het vervoerbaar is, in organologische termen zou men
kunnen zeggen: een positief. Herman van der Horst te Wilp (Gelderland), bouwer
van elektronische orgels, ontwierp en bouwde vier exemplaren van de
archifoon, een
instrument met slechts één klavier, volgens het ontwerp
van het grote orgel, maar uitgevoerd met kleine vierkante
(schrijfmachine-)toetsen en elektronische geluidvoortbrenging. De eerste
archifoon kwam in 1970 gereed. Op het verzoek van het toenmalige bestuur van de
Stichting Huygens-Fokker om suggesties voor de naam van het instrument te doen
kwamen niet minder dan 38 inzendingen binnen. Het is boeiend enkele ingezonden
namen te noemen: enharmonicum, diësono, microtonicum, finiscala, futurion,
neocorda, precision, septonium, rebellion, neogamma, microlemma, elitron,
trentunison, divisore.8
6. Muzikale composities
Een muziektheorie en een instrument zijn nog niet genoeg om muziek te
maken. Hiertoe zijn ook muzikale composities nodig. Ook in dit opzicht
nam Fokker het voortouw. In de jaren 1942-1948 componeerde hij talloze
muziekstukjes voor zijn Euler-orgel, in het algemeen van illustratieve
aard en even beperkt van opzet als het instrument. Ik kan geen namen
noemen van andere componisten die voor dit instrument gecomponeerd
hebben, behoudens de inzenders op de
prijsvraag, uitgeschreven door Teylers Tweede
Genootschap in 1944, waarin gevraagd werd een bundel muziekstukken in de tien
toongeslachten van de derde graad. Van de inzending werd uitsluitend de
bekroonde, en dat is die onder het motto "Modi antichi, musiche nuove" door
Martin Lürsen, bekend gemaakt.9
Het grote 31-toons-orgel heeft, vanzelfsprekend, een veel
grotere bekendheid gekregen dan het kleine Euler-orgel. De grote
mogelijkheden ervan hebben enkele tientallen componisten
geinspireerd tot het schrijven van muziek voor dit instrument,
waarvan ik hier slechts Jan van Dijk (Acht stukken 1948; Quattro
pezzi 1950; Sette pezzi 1957), Henk Badings (Preludium en fuga
I 1952 en IV 1954; Suite van kleine stukken 1952;
Reeks van kleine klankstukken 1957) en Anton de Beer (Sonatine
1964) uit eigen land, en Alan Ridout (Engeland: Music 1960) en
Joel Mandelbaum (Verenigde
Staten: Ten studies 1963) uit het buitenland, noem. Maar de componist
met het meest omvangrijke oeuvre voor 31-toons-orgel is toch Fokker
zelf. Op zijn composities kom ik zo dadelijk terug.
Behalve werken voor 31-toons-orgel alleen, ontstond de
afgelopen 35 jaar ook een aantal werken voor 31-toons-orgel in
combinatie met één of meer andere instrumenten of voor uitsluitend
andere instrumenten. Uiteraard lenen vooral de strijkinstrumenten zich
hiertoe. Ook ontstonden werken in de 31-toons-stemming voor strijkers
zonder het orgel, zoals de Sonates voor twee violen en het
Strijkkwartet IV (1966) van Badings. Fokker heeft aan dit repertoire
bijgedragen met een klein dozijn duetten voor twee violen, in de
jaren '60 geschreven voor het vioolduo Bouw Lemkes en Jeanne Vos.
De archifoon heeft tot nu toe slechts weinig componisten
geïnspireerd. Meestal is de archifoon toegepast in combinatie met
andere instrumenten, met name strijkers. In dit verband moet ik enkele
al genoemde namen herhalen: Fokker, De Beer (Speelmuziek I-II 1971,
1975), Badings (Archifonica 1976), Mandelbaum (Four miniatures
1972-1974).
7. Fokker als componist
Men kan Fokker als componist niet anders dan opmerkelijk noemen.
Voorzover ik weet heeft hij voor zijn 55ste levensjaar nooit een
muzieknoot op papier gezet, maar - zonder enige formele opleiding -
tussen zijn 55ste en 85ste levensjaar een muzikaal oeuvre van
indrukwekkende omvang opgebouwd. De precieze omvang van dit oeuvre
laat zich zelfs moeilijk vaststellen. Als men de muzieknoten die
Fokker tussen 1942 en 1972 neergeschreven heeft, bekijkt, dan
bestrijken deze het volledige scala van simpel muziekvoorbeeld tot
uitgewerkte, zelfstandige muzikale compositie.
In Fokkers gepubliceerde geschriften en in zijn nagelaten
handschriften vindt men tenminste enige honderden muziekvoorbeelden,
in lengte variërend van enkele tot zo ongeveer een dozijn maten,
die een bepaald muzikaal idee in een zeer simpele muzikale context
illustreren. In de muziekvoorbeeldenverzameling onder de titel "Ab
ovo" (letterlijk: uit het ei, d.w.z. vanuit de eerste beginselen, maar
ook A en O, d.w.z. alfa en omega, begin en eind) vindt men vnl. korte
muziekstukjes, van zo'n tien tot dertig maten, speelbaar, maar meer
voor demonstratie dan concert. Veel stukjes voor het Euler-orgel
vallen in deze categorie, maar er is ook een aantal met duidelijk
compositorische, dus artistieke waarde. Dan zijn er muziekstukken die
duidelijk muziekstuken zijn, maar in muzikale reikwijdte nogal
beperkt. Ze zijn beter als illustraties van muziektheoretische
begippen te zien. En dan zijn er muziekstukken, die we echt als
zodanig mogen beschouwen - onafhankelijk van ons esthetisch oordeel.
In deze laatste categorie vallen rond de vijftig stukken. Ze vormen
het grootste contingent van 31-toons-muziek door één componist
geschreven. Een lijst van de belangrijkste zelfstandige composities is
opgenomen in Appendix B. Een selectie van 31 hieruit is ondergebracht
in de uitgave Selected
musical compositions 1948-1972 (Utrecht: Diapason Press).
Fokkers muziek is op heel verschillende wijze tot ons gekomen. Ik kan zes
verschillende categorieën van bronnen noemen. De eerste categorie wordt gevormd
door de muziekvoorbeelden in de gedrukte geschriften (vooral Fokker 1949 en
1964), de tweede door die in de ongedrukte verzamelingen, met name "Ab ovo"
(H.F. 301). Dan volgt de categorie van de kladjes, een zeer omvangrijke en door
zijn aard ook onoverzichtelijke (H.F. 306-309). De vierde categorie is die der
schetsboeken, waarvan we er een zestiental bezitten en die Fokkers gehele
compositorische periode bestrijken (H.F. 321-344). In de schetsboeken zien we
de eerste versies van de meer serieuze composities. Categorie vijf is die van
de net-handschriften, vervaardigd met het duidelijke doel gebruikt te worden
voor uitvoeringen en voor verdere vermenigvuldiging (H.F. 409-411). Tenslotte
is er de zesde en laatste categorie, die der fotokopieën, meestal
ozalid-kopieën (H.F. 409-411). Al dit materiaal bevindt zich thans in het
Archief van de Stichting Huygens-Fokker te Haarlem.
Fokker heeft zijn ideeën op het gebied van de muziektheorie altijd met veel
enthousiasme naar buiten gebracht. Op het gebied van de compositie heeft hij
echter altijd de grootste terughoudendheid in acht genomen. De composities voor
het 31-toons-orgel werden maar in beperkte mate naar buiten gebracht en dan
steeds onder het pseudoniem "Arie de Klein". (In "Arie" en "de" zien we we
Fokker initialen weerspiegeld; A.D.F. leidt tot de toonsoort D-klein: "de
Klein"; maar wellicht is "de Klein" tevens een acte van nederigheid en
misschien zelfs een toespeling op zijn lichaamslengte.) Het schijnt dat het
pseudoniem tijdens Fokkers leven in de praktijk zijn auteurschap effectief wist
te verbergen.
Het is moeilijk Fokker als componist te typeren. Zijn
achtergrond en zijn uitgangspunten - en zijn leeftijd! - waren zo
verschillend van de componisten om hem heen. In de jaren-40 had Fokker
reeds contacten met componisten zoals Bertus van Lier, Willem
Pijper,10 Martin Lürsen,
Henri Carf (pseudonym van Henk van Kempen), Geza Frid en
Jan van Dijk. Later zouden contacten
met nog vele anderen volgen, waarvan ik slechts die met Henk Badings, Hans Kox en
Anton de Beer noem. Toch wil ik proberen een aantal
karakteristieken van Fokkers muzikale stijl te formuleren.
Allereerst is er de afhankelijkheid van Fokkers componeren van
zijn theoretische beschouwingen. De composities zijn niet volledig te
begrijpen zonder kennis van de muzikale denkbeelden die er aan ten
grondslag liggen. Bij de theoretische constructies op de achtergrond
van de composities vallen vooral de regelmatige, symmetrische en/of
gespiegelde structuren op. Wellicht zien we hier een invloed van de
fysicus in Fokker. Het kan bijna niet toevallig zijn dat de publicatie
van Fokkers lezing over "Harmonische muziek" onmiddellijk voorafgegaan
wordt door een publicatie van een lezing over "Symmetrische fenomenen
in kristallen". Bij het zien van Fokkers afbeeldingen van twee- en
meerdimensionale tonenroosters en dito -blokken en Euler-Fokker genera
kan men de associatie met kristallen maar moeilijk ontgaan.
Een tweede element is Fokkers neo-classicisme en neo-Barok. We
vinden muzikale vormen als bagatelles, passacaglia, andere ostinati,
ABA-vormen, canons, toccata's, enz. Wellicht heeft dit neo-classicisme
als achtergrond de bedoeling het ongebruikelijke toonstelsel des te
gemakkelijker te laten aanvaarden.
Als derde element wil ik het programmatisch aspect noemen.
Veel van Fokkers composities zijn uitbeeldingen van buiten-muzikale
ideeën. Behalve de bovengenoemde Bagatellen "Stad en land" en
"Koekoeken" zijn er "Zee en haven", "Moed en angst" en "Chinees". Bij
de vioolduetten vinden we "Septimes in de Tatrabergen" (geïnspireerd op de
sirene van een tram in de Hoge Tatra in Tsjechoslowakije), "Kibbelende
gelieven" en "Jantje Contrarie". In de late archifoonwerken komen we titels
tegen als "De gedurige diëze" en "Kabbelende diëzegolven". Met name in de
titelgeving toont Fokker een weldadig aandoend relativeren.
Over de esthetische kwaliteiten van Fokkers composities wil ik
hier geen oordeel vellen.
8. De Stichting Nauwluisterendheid
Tot slot wil ik Adriaan Fokker nog memoreren als muzikaal organisator
Tot 1955 gaf zijn werkkring bij Teylers Museum hem het kader om zijn
muzikale ideeën te realiseren. Het Euler- en het Fokker-orgel
werden in dit museum geplaatst, het museum verschafte de ruimte voor
bijeenkomsten en concerten. Fokkers terugtreden in 1955 leidde tot een
zekere terugval in activiteiten. Om deze reden richtte hij in 1960 de
Stichting Nauwluisterendheid op, waarvan de naam in 1966 gewijzigd
werd in Stichting Huygens-Fokker. Uiteraard kan een stichting - meer
dan enig individu alleen - zorgen voor continuïteit in het
uitdragen van gedachten en het ontplooien van activiteiten. Men name
gedurende de eerste jaren van de Stichting Nauwluisterendheid werd er
geweldig veel activiteit ontplooid om de 31-toons-muziek te
propageren: concerten, lezingen, compositie-opdrachten, enz. De
concertreeks, in 1960 opgezet met een kort middagconcert op elke
eerste zondag van de maand wordt nog steeds voortgezet.
Fokker stierf in 1972, op 85-jarige leeftijd, na een leven vol
activiteit, bijna meer dan een mens kan overzien. Nu is het aan de
Stichting Huygens-Fokker om Fokkers werk voort te zetten. De Stichtin
doet dat vnl. met het voortzetten van de concertserie en met het
Archief en Documentatiecentrum.
9. Besluit
Was Fokker belangrijk voor het Nederlandse muziekleven en de
Nederlandse muziekgeschiedenis? Over zijn betekenis wordt heel
verschillend gedacht. Het is zonder meer uniek te noemen dat iemand
uit een heel ander vakgebied, in Fokkers geval uit de natuurkunde,
zich met zoveel inzet op de muziek wierp en daar ook zo veel gedaan
wist te krijgen. De 31-toons-instrumenten zijn enig in hun soort.
Behalve dat hijzelf componeerde heeft hij tientallen componisten - uit
binnen- en buitenland - ertoe aangespoord om muziek te schrijven in
een geheel nieuw toonsysteem, het 31-toons-systeem. Zonder zijn
inspanningen zouden de 31-toons-instrumenten nooit gebouwd zijn en zou
het repertoire aan 31-toons-muziek dat nu beschikbaar is, nooit
geschreven zijn. Onder die 31-toons-composities bevinden zich heel
aantrekkelijke, met name die van Henk Badings en Alan Ridout.
Opmerkelijk is dat Adriaan Fokker een microtonaal toonsysteem
propageerde in een tijd dat dat nog zeer ongebruikelijk was.
Natuurlijk was er sinds de jaren-1920 de kwarttoonsmuziek van Alois
Hába en Ivan Wyschnegradsky. In Amerika werkte
Harry Partch goeddeels in een isolement. Maar de eigenlijk groei van het
microtonaal componeren begint pas in de jaren '60 en '70, vooral in de
Verenigde Staten. Wel geldt nog steeds dat de microtonale muziek
steeds een kwestie is van weinigen, welke weinigen dan ook nog vaak
gegroepeerd zijn in subculturen.
In één opzicht heeft Fokker zijn verwachtingen niet in
vervulling zien gaan en hiermee bedoel ik zijn stellige overtuiging
dat een kennismaking met het 31-toons-stelsel voor iedereen voldoende
was om voortaan uitsluitend in het 31-toons-stelsel te componeren en
te musiceren. Dit was vanzelfsprekend veel te hoog gegrepen en
wellicht wreekte zich hier Fokkers achtergrond in een andere
discipline. Immers, hoe interessant het 31-toons-systeem ook mag zijn,
nooit zal het in staat zijn om zelfs maar in de schaduw te staan van
het normale 12-tonige systeem. Het 31-toons-stelsel zal altijd een
experimenteel stelsel blijven, om eens iets anders dan anders mee te
doen - net als alle andere microtonale toonstelsels.
Dat experimenteren met het toonstelsel, zoals Fokker dat met
het 31-toons-stelsel gedaan heeft, is m.i. één van de
belangrijkste verworvenheden van Fokkers muzikaal werk. Dit
experimenteren immers levert ons een sterk verdiept inzicht op van de
mogelijkheden die het Westerse toonstelsel in zich heeft op het gebied
van tonen, intervallen, akkoorden en andere samenklanken. Het blijft
een uiterst boeiende zaak om kennis te nemen van alle door Fokker
bedachte muzikale constructies, of die nu in een klinkende compositie
bruikbaar zijn of niet. De studie van zuivere intonatie en
31-toons-stelsel doet ons het 12-toons-stelsel pas goed begrijpen.
Voetnoten
- Dit artikel is een bewerking van een lezing, die gehouden
werd op een door de Stichting Huygens-Fokker belegde bijeenkomst ter
herdenking van de honderdste geboortedag van Adriaan Fokker, op 13
december 1987 in de Aula van Teylers Museum te Haarlem. Op deze dag
werd tevens het door ondergetekende verzorgde boekwerk met Adriaan
Fokkers Selected musical compositions 1948-1972 (Diapason Press, 1987) ten doop gehouden.
Dit boek bevat een uitvoerig voorwoord, waarin aandacht wordt besteed aan alle facetten
van Fokkers muzikaal werk, voorafgaande aan een selectie van 31 composities van Fokker.
Deze uitgave is te bestellen bij de Diapason Press, Riddersborch 25, 3992 BG Houten,
fax 030-6353932.
- H.F. verwijst steeds naar het Archief en
Documentatiecentrum van de Stichting Huygens-Fokker, Kleine Houtstraat
116, 2011 DS Haarlem, het daarop volgende nummer naar het
inventarisnummer. Een inventaris hiervan is op aanvraag verkrijgbaar
bij het secretariaat van de Stichting Huygens-Fokker, Postbus 816,
1200 AV Hilversum.
- Zie R.A. Rasch (ed.), Christiaan Huygens: Le cycle harmonique 1691
(Utrecht: Diapason Press, 1986).
- Verwijzingen naar geschriften van Fokker zijn steeds
aangegeven met een jaartal. Men zie Appendix A voor een volledige titel.
- Twee muzikale vrijheidgraden: d.w.z. dat alle muzikale
intervallen voldoende kunnen worden beschreven als een som van slechts
twee basis-intervallen. Een mogelijk paar van basisintervallen is
kwint en octaaf. Dan geldt bijv.: een kwart is een octaaf min kwint;
een grote secunde is twee kinten min octaaf; enz. Een ander paar van
basisintervallen wordt gevormd door de chromatische en de diatonische
halve toon: een grote secunde is een chromatische plus een diatonische
halve toon; een kwart is drie diatonische halve tonen plus twee
chromatische; enz.
- Drie akoestische vrijheidgraden: Aangezien intervallen
ontstaan door vermenigvuldiging en deling van frequentieverhoudingen
met gehele getallen, is het aantal vrijheidsgraden
(basis-frequentieverhoudingen) gelijk aan het aantal priemgetallen dat
men hanteert. Als men nu het octaaf als 1:2 en de kwint als 2:3 neemt,
heeft men twee vrijheidsgraden ("2" en "3"); hermee kunnen alle
intervallen ondubbelzinnig bepaald worden. Voor de zuivere grote terts
gebruikt men echter graag 4:5, een vrijheidsgraad ("5") die akoestisch
wel, maar muzikaal eigenlijk niet aanwezig is. Immers, een grote terts
is gelijk aan vier kwinten min twee octaven en dat leidt bij het
octaaf-kwint uitgangspunt tot 64:81 in plaats van 4:5 = 64:80.
- Zie R.H.M. Bosanquet, An elementary treatise on tuning and
temperament, London 1876. Herdruk met inleiding van R. Rasch in
voorbereiding bij de Diapason Press, Utrecht.
- Zie het Jaarverslag van de Stichting Huygens-Fokker 1971, pp. 4-5.
- Martin J. Lürsen, Modi antichi, musiche nuove. Verhandelingen
uitgegeven door Teyler's Tweede Genootschap, Nieuwe Reeks no. 13, Haarlem, 1947.
- Pijper schreef een canon ter ere van Fokker, gedateerd 16 januari 1942 en 3
september 1944. Naar het handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag
is deze afgedrukt in de Selected musical compositions (p. 74).
Appendix A. De belangrijkste van Fokkers geschriften over muziek
-
"Harmonische muziek", Lectures Haarlem, Teyler's Museum, 20, 27 December 1941,
Archives du Musée Teyler vol. 9 no. 5, 1942, pp. 449-540.
-
Rekenkundige bespiegeling der muziek, Noorduijn, Gorinchem, 1945, 228 pp.
-
"On equal temperament", Physica vol. 11, 1946, pp. 447-448.
-
"Les mathématiques et la musique. Trois conférences", Archives
du Musée Teyler vol. 10, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1947, pp. 1-32.
-
Just intonation and the combination of harmonic diatonic
melodic groups. Martinus Nijhoff, Den Haag, 1949, 80 pp.
-
A.D. Fokker en Jan van Dijk. "Expériences musicales
avec les genres musicaux de Leonhard Euler contenant la septième
harmonique", Archives du Musée Teyler vol. 10 no. 3, 1951, pp. 133-146.
-
"Multiple antanairesis", Proceedings of the Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Series A, vol. 66, Amsterdam,
1963, pp. 1-6.
-
Oor en Stem. Bundel solfège-oefeningen
met harmonischen aan de nagedachtenis van Willem Pijper en Martinus Lürsen.
G. Alsbach & Co., Amsterdam, 1963, 27 pp.
-
Neue Musik mit 31 Tönen. Verlag d. Gesellschaft zur Förderung der
systematischen Musikwissenschaft e.V., Düsseldorf, 1966a, 89 pp.
New music with 31 notes. Engelse vertaling van Leigh Gerdine,
Orpheus - Series of Monographs on Basic Questions in Music, vol. 5, Verlag für
Systematische Musikwissenschaft, Bonn-Bad Godesberg, 1975, 96 pp.
-
"On the expansion of the musician's realm
of harmony", Acta musicologica vol. 38, april-dec. 1966b, pp. 197-202.
-
A.D. Fokker (ed.) Simon Stevin: Vande
Spiegheling der Singconst. On the Theory of the Art of Singing, 1585,
in The Principal Works of Simon Stevin vol. 5, R.J. Forbes; A.D. Fokker;
A. Romein-Verschoor (eds.), Amsterdam, 1966c, pp. 413-464.
-
"Selections from the harmonic lattice of perfect fifths and major
thirds containing 12, 19, 22, 31, 41 or 53 notes", Proceedings of the
KNAW, Series B, vol. 71, Amsterdam, 1968a, pp. 251-266.
-
"Periodieke herhalingen in het muzikaal harmonische veld" Verslagen van de
gewone vergaderingen der afdeling Natuurkunde [van de KNAW] vol. 77 no. 9,
Amsterdam, 1968b, pp. 140-146.
-
"Unison vectors and periodicity blocks in the
three-dimensional (3-5-7-) harmonic lattice of notes", Proceedings of
the KNAW, Series B, vol. 72, Amsterdam, 1969, pp. 153-168.
-
"Pleasant sequences by addition chords", Acustica vol. 28, 1973, pp. 3-4.
Appendix B. Fokkers belangrijkste muzikale composities
* - opgenomen in de Selected
musical compositions 1948-1972.
Als jaartal is het jaar van voltooiing genomen.
Titel | Instrument | Jaar
|
| Genus [337] | Euler-orgel | 1948
| Barcarolle* | Euler-orgel | 1948
| Tenacitas* | Euler-orgel | 1948
| Genus [577] | Euler-orgel | 1948
| Genus [577] | Euler-orgel | 1948
| Genus [577] | Euler-orgel | 1948
| Preludium* | Euler-orgel | 1948
| Genus [557] | Euler-orgel | 1948
| Genus [557] | Euler-orgel | 1948
| Preludium chromaticum | Euler-orgel | 1948
| Fantasie - Metamorfose | Euler-orgel | 1948
| Genus [557] | Euler-orgel | 1948
| Ontkieming - Germinatio | Fokker-orgel | 1948
| Bagatelle "Genus chromaticum" | Fokker-orgel | 1950
| Bagatelle "Zee en haven"* | Fokker-orgel | 1950
| Bagatelle "Stad en land"* | Fokker-orgel | 1950
| Bagatelle "Chinees"* | Fokker-orgel | 1951
| Bagetelle Andante | Fokker-orgel | 1951
| Bagatelle "Moed en angst"* | Fokker-orgel | 1951
| Bagatelle "De koekoeken"* | Fokker-orgel | 1951
| Bagatelle | Fokker-orgel | 1951
| Harmonische variaties* | Fokker-orgel | 1952
| Harmonieke zesster* | Fokker-orgel | 1952
| Kalenderblaadjes in de kringloop van acht* | Fokker-orgel | 1953
| Passacaglia* | Fokker-orgel | 1954
| Bi-enharmonicum simplex | Fokker-orgel | 1956
| Preludio-Barcarolle & Toccata* | Fokker-orgel | 1956
| Toccata* | Fokker-orgel | 1957
| Mordente & Toccata* | Fokker-orgel | 1957
| Mosaico & Toccata* | Fokker-orgel | 1957
| Il sogno di Giacomo | Fokker-orgel | 1957
| Jakobs droom* | Fokker-orgel | 1959
| Bagatelle "Verstrengeling"* | Fokker-orgel | 1961
| Dubbelgebonden spiegelkring | Fokker-orgel | 1962?
| Vogels | Fokker-orgel | 1962?
| Etude | Fokker-orgel | 1963
| Etude | Fokker-orgel | 1964
| Septimes in de Tatrabergen* | twee violen | 1964
| Jantje contrarie* | twee violen | 1964
| Oer* | twee violen | 1966
| De verstarde gewekt* | twee violen | 1966
| Kibbelende gelieven* | twee violen | 1966
| Naar Den Bosch toe* | twee violen | 1966
| De IJsel cognac | twee violen | 1966
| Sien! Sien!* | twee violen | 1966?
| Hotelkamer 225* | twee violen | 1967
| Hotelkamer 315* | twee violen | 1967
| Iets ander dan anders* | viool | 1969
| Studie met gealtereerde akkoorden | archifoon | 1970
| Acht kringspiegelingen van acht | archifoon | 1970?
| Preludium arithmeticum | archifoon | 1970
| De gedurige diëze* | archifoon | 1970
| Preludia geometrica | archifoon | 1970
| Harmonische transformaties van kringspiegelingen*
| twee violen | 1970
| Kabbelende diëzegolven* | archifoon | 1971
| Etude | archifoon | 1971
| 6 : 7 : 8 : 9* | twee violen | 1972 |
Rudolf Rasch, 1988
|